Chelsy
Kunst van gisteren
Muhka in Antwerpen buigt zich over voorloper ICC

Carel Blotkamp in De Volkskrant, Thursday 6th January 2005, Netherlands.


Het Internationaal Cultureel Centrum in Antwerpen was een bruisend centrum van eigentijdse kunst in de jaren zeventig en tachtig. In het Antwerpse Museum voor Hedendaagse Kunst herleven oude tijden en komen nieuwe vragen op. Door Carel Blotkamp.

'Zij hebben de verzamelaars, wij de musea', zei een galeriehouder zo'n 35 jaar geleden tegen me. 'Zij' waren de Belgen. Er is nog steeds een zeker cultuurverschil tussen de Nederlandse en de Belgische kunstwereld, maar dat was toen veel sterker het geval.Terwijl in de naoorlogse jaren en vooral in de jaren zestig de musea in Nederland volop aandacht gingen besteden aan eigentijdse kunst, gebeurde dat in België slechts mondjesmaat. Daar lag het initiatief bij particulieren, bij galeries en zeer actieve verenigingen van kunstliefhebbers.In Gent bijvoorbeeld was het de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst onder de bezielende leiding van Karel Geirlandt die tentoonstellingen en lezingen organiseerde en een collectie van hedendaagse kunst aanlegde. De vereniging was jarenlang te gast in het 'gewone' museum tot ze onder Jan Hoet verzelfstandigde en uitgroeide tot een volwaardig museum voor moderne kunst, het SMAK.Antwerpen kende een al wat langere traditie waarbij vooral kunstenaars de gangmakers waren. In het Hessenhuis werden omstreeks 1960 spraakmakende tentoonstellingen van de internationale Nulbeweging georganiseerd. In 1966 startten Annie De Decker en Bernd Lohaus hun galerie Wide White Space, waar gedurende een decennium de hele toenmalige avant-garde een thuis vond, van Lohaus' leermeester Beuys, Andre, Buren, Christo, Long, Nauman en Weiner tot de nieuwe generatie Duitse schilders, Baselitz, Penck, Polke en Richter, terwijl uit eigen land Broodthaers en Panamarenko er regelmatig exposeerden.In het roerige jaar 1968 pikten de Belgische kunstenaars het niet langer dat de officiële instanties zo weinig aandacht besteedden aan eigentijdse kunst. In Brussel werd kortstondig het Paleis voor Schone Kunsten bezet, in Antwerpen vormde zich de VAGA (Vrije Actie Groep Antwerpen) die in een 'Bericht aan de bevolking' het Museum voor Schone Kunsten aanklaagde en ruimte en medezeggenschap opeiste. Het op de actualiteit gerichte beleid van de musea in Amsterdam en Eindhoven werd tot voorbeeld gesteld (al werden die instellingen toen in eigen land gekritiseerd vanwege hun elitaire opstelling en was er geen sprake van medezeggenschap van kunstenaars of kunstenaarsorganisaties)Wonder boven wonder vonden de Antwerpse actievoerders gehoor bij het gemeentebestuur. In december 1969 ging het ICC (Internationaal Cultureel Centrum) van start, op een centrale plaats in de stad, in het voormalige Koninklijk Paleis aan de Meir. Volgens de feeestredenaar bij de opening was het door de koning zelf beschikbaar gesteld aan het Departement van Nederlandse Cultuur - hij zal niet geweten hebben wat hij in huis haalde. In de rijk gedecoreerde zalen van het paleis, onder de kroonluchters, vonden in de jaren zeventig en tachtig enkele honderden tentoonstellingen, performances, lezingen en debatten plaats, waarvan sommige veel opschudding verwekten en tot boze brieven van burgers leidden.In het ICC was niet alleen maar eigentijdse kunst te zien: er werd ook aandacht besteed aan andere vormen van visuele cultuur, aan volkshuisvesting en architectuur bijvoorbeeld, en er werden historische fototentoonstellingen gehouden van August Sander en van het oude Antwerpse straatbeeld. Het was museum, kunsthal en laboratorium voor experimentele kunst ineen, een mede door de locatie in het winkelgebied uitnodigend en laagdrempelig kunstcentrum.Aan die bruisende periode van het ICC (het bleef bestaan tot in de jaren negentig maar het vuur was met de jaren wat gedoofd) is nu een tentoonstelling gewijd in het Muhka, het Antwerpse museum voor hedendaagse kunst dat in 1987 min of meer de rol van het centrum overnam en aan de opbouw van een collectie begon: dezelfde ontwikkeling naar een museaal functionerende instelling dus als in Gent. Onder directeur Bart de Baere, indertijd rechterhand van Hoet, heeft het Muhka zich geprofileerd met een aantal belangwekkende exposities en met allerlei informatieve activiteiten.Moeilijk te maken, zo'n tentoonstelling over tentoonstellingen en andere, nog vluchtiger zaken zoals performances en discussies. Je kan uit de overvloed aan kunst die ooit in het ICC is getoond slechts een beperkte hoeveelheid werken presenteren en die selectie is onwillekeurig gekleurd door wat vandaag de dag nog belangrijk wordt gevonden. En je kan documentatie laten zien, tekst, foto's en videoregistraties van evenementen. Dat is allemaal gebeurd en het wordt op een zorvuldige manier gebracht in de mooie ruimtes van het gebouw dichtbij de Schelde, maar de levendigheid van het ICC krijg je niet helemaal terug.Alleen bij de opening leek het er een beetje op dat de oude tijden waren weergekeerd, in de tjokvolle bar op de vierde verdieping , met uitzicht op een kippenren op het dakterras naast een architectonisch werk van James Turrell, en aan de muur een grote foto van Dan Graham die in 1974 in de cafetaria van het oude ICC, tussen de broodmandjes en de sanseveria's, bezig was met de installatie van een videowerk. Maar de tentoonstelling zelf oogt museaal.Dat mag gezien de omgeving onvermijdelijk zijn en nostalgie moet niet aan de verkeerde dingen worden gehecht, het roept wel vragen op waar we in Nederland net zo goed mee zitten: is er voor het tonen van de kunst van vandaag behoefte aan nog meer instellingen zoals De Appel, Witte de With en Bureau Amsterdam - er zijn er verspreid over Nederland nu al heel wat - of kunnen de musea het aan als ze wat minder rigide zijn in hun organisatie en minder formeel in hun presentatie? En hoe moeten de musea omgaan met die kunst, vooral de wat meer efemere uitingsvormen ervan, als ze kunst van gisteren is geworden?De tentoonstelling in Antwerpen, onder de titel Dear ICC (naar de aanhef van een brief uit 1976 waarin de Amerikaanse muzikale performster Laurie Anderson haar diensten aanbood), heeft wat dat betreft haar geslaagde en minder geslaagde kanten. De indeling is helder maar een beetje voorspelbaar, voornamelijk volgens technische catagorieën: een grote zaal is gewijd aan schilderkunst, sculptuur en kunst in de openbare ruimte, andere zalen aan conceptuele kunst, performance en video.Vooral die laatste categorie kreeg destijds in het ICC veel aandacht. Het centrum had een eigen studio en produceerde een groot aantal videowerken, zowel van Belgische als van buitenlandse kunstenaars. Een keuze uit het video-aanbod is in het Muhka op een aantal monitoren in de ronde zaal op de begane grond te zien. Voor elk ervan liggen een paar grijze zitzakken, geheel passend bij het tijdsbeeld dus. De zaalinrichting lijkt daarmee zelf een soort installatie, maar, het eeuwige euvel bij vertoning van video's: dat werkt oppervlakkige kennisneming van de kunst danig in de hand. Begintijd en duur van de video's is niet aangegeven, je zapt met je ogen wat langs de beeldschermen en je loopt weer verder. Veel doeltreffender is dan de opstelling van een enkele monitor in het trappenhuis waarop een registratie is te zien van een performance die de Belgische kunstenaar Danny de Vos, toen nog piepjong, in 1980 in het ICC ten beste gaf: hij liet zich een aantal malen hals over kop van de koninklijke trap vallen. De korte video-opname is in een loop gemonteerd, zodat het tragi-komische perpetuum mobile (er zit iets in van heel oude slapstick films) nog indringender werkt. In de afdeling conceptuele kunst doen zich vergelijkbare presentatieproblemen voor. Interessant is dat hier niet alleen bekende kunstenaars als Broodthaers en Kosuth vertegenwoordigd zijn maar ook een aantal conceptuele kunstenaars uit Oost-Europese landen, met foto-, tekst- en videowerken die in de jaren zeventig in het ICC werden vertoond, lang voor de val van het IJzeren Gordijn. Sommige ervan zijn simpel van beeldtaal, andere vergen langere bestudering die moeilijk op te brengen is als ze op de wand worden gepresenteerd. Van Broodthaers zijn alleen boeken en boekjes in de tentoonstelling opgenomen. Ze liggen als kostbare relikwieën in ouderwetse hoge vitrinekasten, gesloten zodat je alleen de omslag ziet; de inhoud, waar het Broodthaers toch om ging, blijft voor de bezoeker verborgen.Twee namen springen er uit van kunstenaars met wie het ICC, of eigenlijk Flor Bex, de dynamische directeur van het centrum, een bijzondere band had. De excentrieke Amerikaan James Lee Byars had al voor de oprichting van het ICC tentoongesteld in de Wide White Space en hij had performances gedaan waarin het publiek kon participeren: een mooi voorbeeld is Pink Silk Airplane uit 1969, met 100 personen die zittend op de grond hun hoofd door gaten in een gigantische roze zijden lap staken. Een registratie op film, gemaakt door Jef Cornelis, werd in datzelfde jaar door de televisie uitgezonden.Byars bleef in Antwerpen een welkome gast. Het ICC organiseerde een aantal jaren later de tentoonstelling en performance ET (Shadow of an Extra-Terrestrial) waarbij een tientallen meters lange gestileerde mensfiguur van zwarte tule op straat werd uitgelegd. Ze ligt nu in de tentoonstelling. Maar het hoogtepunt vormen de vitrines met brieven die Byars over de jaren aan Bex schreef en waarin hij hem bestookte met nieuwe plannen. De brieven zijn in Byars' karakteristieke kalligrafische handschrift geschreven, in goud of gekleurde inkt op alle mogelijke soorten en kleuren papier, van kleine vergulde blaadjes tot tien meter lange stroken rood zijdepapier.Een tweede Amerikaanse kunstenaar met wie het ICC zich nauw verbonden voelde, was Gordon Matta-Clark, beroemd geworden met zijn gekliefde woonhuizen en doorboringen van wanden en vloeren van gebouwen. In 1977, kort voor zijn vroege dood, kreeg hij in Antwerpen gelegenheid om een leegstaand kantoorpand te bewerken tot een fascinerende ruimtelijke compositie met doorkijken van dak tot kelder en ronde openingen in de wanden die binnen en buiten met elkaar verbonden. Het werk, Office Baroque, bestaat niet meer maar is goed gedocumenteerd in fotowerken en in een film; op de tentoonstelling wordt ook een recente maquette vertoond. Blijkbaar maakte die daad zoveel los dat er een stichting naar hem is genoemd die de opbouw van de collectie van het Muhka helpt realiseren.Zo is de nog jonge geschiedenis van het Muhka verweven met de geschiedenis van het ICC. Het museum bezit ook het uitgebreide archief van het centrum. Er is een zaal aan gewijd, met correspondentie rond de oprichting en wat brieven van kunstenaars, een wand met affiches, een zithoek waar de catalogi ter inzage liggen en een videotheek waar je op verzoek banden kan laten afspelen. Maar eigenlijk had dat archief een plaats in het hart van de tentoonstelling verdiend. Men had beter kunnen doordenken hoe dat te presenteren en zich meer moeite kunnen getroosten om van daaruit het verleden tot leven te wekken, waardoor de getoonde kunstwerken een duidelijker context hadden gekregen. Ze staan en hangen er nu wat verloren bij, als verspreide souvenirs van een plek waar het volgens de overlevering goed toeven was, maar die nu niet meer kan worden betreden.





Related group exhibitions: DEAR ICC
2169