De Geschiedenis van het NICC (3)


Koen Brams & Dirk Pültau in De Witte Raaf, Sunday 1st March 2009, Belgium.


Wat voorafging

Op 15 maart 1998 wordt vzw NICC boven de doopvont gehouden. De officiële stichtingsvergadering vindt plaats in het MuHKA. Philip Aguirre wordt de eerste voorzitter; ondervoorzitters worden Guillaume Bijl, Cel Crabeels, Narcisse Tordoir, Luc Tuymans en Anne-Mie Van Kerckhoven. Cel Crabeels neemt de functie van penningmeester op zich, Patries Wichers deze van secretaris. Omdat al vlug blijkt dat het Koninklijk Paleis – door het NICC bezet vanaf 1 februari 1998 en daarna benut als uitvalsbasis – niet in aanmerking komt als definitieve huisvesting van het NICC, gaan de kunstenaars op zoek naar een andere locatie. Daarnaast leeft al vroeg de gedachte dat het NICC zijn tentakels buiten Antwerpen moet uitsteken, wil het een geloofwaardige vertegenwoordiger zijn voor de (Vlaamse) overheid en van alle Belgische kunstenaars. Ten laatste op 18 maart 1998 laat Michel François weten dat hij zich kandidaat stelt voor de Raad van Beheer: hij is meteen de eerste niet-Antwerpse én Franstalige kunstenaar in het NICC. Vanaf mei 1998 trekt het NICC op missie naar Brussel en Gent om plaatselijke afdelingen op te richten. Daarnaast worden contacten gelegd met het Limburgse, Brugse en Luikse kunstmilieu. In deze derde aflevering van de geschiedenis van het NICC spreken we over de zoektocht naar een gebouw en de uitbreiding van het NICC buiten Antwerpen. Onze gesprekspartners zijn Danny Devos, Philip Aguirre en enkele kunstenaars die aan de wieg stonden van de NICC-afdelingen in Brussel en Gent, respectievelijk Koen Theys (eerste voorzitter NICC Brussel), Paul Gees (eerste voorzitter NICC Gent) en Hans Van Heirseele (vzw Croxhapox en betrokken bij de oprichting van NICC Gent).

 

Gesprek met Danny Devos

 K.B./D.P.: In de tweede helft van maart 1998 duiken voor het eerst niet-Antwerpse kunstenaars op in het NICC. Het gaat hoofdzakelijk om Brusselse kunstenaars. Zo blijkt uit het NICC-verslag van 18 maart dat Michel François een fax heeft gestuurd waarin hij de wens uitdrukt om zich te engageren voor het NICC. Op een ledenlijst zijn tevens de namen van Joëlle Tuerlinckx en Christoph Fink terug te vinden. Op de vergadering van 20 maart is ook de Brusselse kunstenaar Axel Claes van de partij. Hoe zijn deze mensen bij het NICC betrokken geraakt?

DDV: De contacten met Michel François, Joëlle Tuerlinckx en Christoph Fink zullen zeker via Guillaume Bijl tot stand zijn gekomen. Guillaume kende de drie kunstenaars; hij had over het algemeen de meeste voeling met kunstenaars in andere steden. Marc Schepers en ikzelf stonden dan weer in verbinding met Axel Claes. Hij was tijdens de bezetting al langs geweest in het ICC.

K.B./D.P.: Wat was Claes’ achtergrond?

DDV: Hij werkte bij Renault in Vilvoorde en was geëngageerd in de vakbond. Hij deelde pamfletten uit en hield zich bezig met de relatie tussen kunst en sociale actie. Ik kende hem omdat hij samen met Dirk Paesmans en Koen Theys – de latere voorzitter van NICC Brussel – onder de naam V-side performances had gedaan in Club Moral. In 1998 is hij ook begonnen met het organiseren van tentoonstellingen met werkloze kunstenaars in het stempellokaal van Sint-Joost-ten-Node (Brussel). Het initiatief heette Plus tôt te Laat (PTTL) en was een protest tegen de absurde regel dat je als kunstenaar niets mocht creëren op de dagen dat je een werklozenuitkering ontving. Axel Claes werd een van de meest actieve leden van de Werkgroep Sociaal Statuut.

K.B./D.P.: Wat voor standpunten namen de twee Franstalige Brusselse kunstenaars in, Michel François en Joëlle Tuerlinckx?

DDV: Dat weet ik niet meer precies. Ik veronderstel dat zij de Brusselse en de Franstalige kunstenaars wilden vertegenwoordigen. Dat vonden wij trouwens prima. We wilden dat het NICC een nationale vereniging zou worden.

K.B./D.P.: Opvallend is dat in de verslagen van maart tot mei 1998 zeer vaak verwezen wordt naar Michel François, maar dat hijzelf vrijwel nooit aanwezig is op de vergaderingen in Antwerpen.

DDV: Dat klopt, François heeft slechts een paar vergaderingen van de Raad van Beheer bijgewoond. Maar hij heeft wel de eerste contacten gelegd tussen het NICC en de Brusselse kunstenaars. De eerste bijeenkomst van de Brusselse kunstenaars is door hem georganiseerd. NICC Brussel was trouwens de eerste afdeling van het NICC in een andere stad. We wilden in zoveel mogelijk Belgische steden afdelingen oprichten.

K.B./D.P.: Het eerste spoor van dat plan troffen we vreemd genoeg aan in een brief van de Vlaamse minister van Cultuur Luc Martens die hij op 25 februari, tien dagen na het einde van de bezetting, aan het NICC adresseerde. Martens schrijft: ‘Op de vergadering van 11 februari ’98 werd afgesproken dat u ondertussen in samenwerking met de stad Antwerpen op zoek gaat naar een geschikte locatie, waarvoor de stad Antwerpen een aantal ondersteuningsmogelijkheden aanbiedt. Ikzelf kan mij hierin niet engageren. Om te voorzien in de basisinfrastructuur moet een lokaal of provinciaal draagvlak kunnen instaan. Indien in Gent of Brugge een gelijkaardig initiatief zou ontstaan, wil ik dit met een even grote openheid, ernst en gelijkwaardigheid kunnen benaderen.’ De minister vermeldt natuurlijk alleen steden met een onberispelijk Vlaamse identiteit…

DDV: Ik vind die brief even vreemd als jullie. Ik heb geen flauw idee waarom Luc Martens over ‘gelijkaardige initiatieven’ in andere steden begint.

K.B./D.P.: Misschien op voorzet van jullie?

DDV: Wij hebben de minister zeker niet op ideeën gebracht. Het omgekeerde is evenmin het geval: de afdelingen in Gent of Hasselt zijn er niet gekomen omdat de minister dat vroeg. Ik weet alleen dat hij op dat fameuze debat van 6 februari 1998, tijdens de bezetting, de noodzaak van een aanspreekpunt aankaartte: hij beloofde Vlaamse overheidsteun op voorwaarde dat wij een vzw zouden oprichten.

K.B./D.P.: Waarom wilden jullie afdelingen in andere steden oprichten?

DDV: Ik denk dat we er vooral voor beducht waren als een Antwerps clubje te worden aanzien…

K.B./D.P.: Jullie hadden toch ook kunnen kiezen voor een evenwichtige samenstelling van de Raad van Beheer? Je hoeft toch niet in het hele land afdelingen uit de grond te stampen?

DDV: Dat is juist. Er was echter nog een ander motief: door aparte afdelingen in andere steden op te richten kon de impact van het NICC worden vergroot. Het NICC wás zeer Antwerps in het begin, niet enkel omdat er overwegend Antwerpenaars in de Raad van Beheer zetelden, maar ook omdat de overheidssteun voor het NICC voor meer dan de helft uit Antwerpse hoek kwam: de provincie Antwerpen die een voltijdse werkkracht had toegezegd en de stad Antwerpen die een huursubsidie zou verlenen. Ik was ervan overtuigd dat de legitimiteit en de impact van het NICC konden worden vergroot door een netwerk van lokale afdelingen op te richten.

K.B./D.P.: De eerste bijeenkomsten van niet-Antwerpse kunstenaars vinden respectievelijk plaats op 8 mei 1998 in het atelier van Franky De Coninck in Brussel en op 13 mei 1998 bij de Gentse vzw Croxhapox in de Aannemersstraat in Sint-Amandsberg. Die vergaderingen zijn dus door het NICC in Antwerpen georganiseerd?

DDV: Ik denk dat het initiatief ook van de Brusselse en Gentse kunstenaars kwam. Zij voelden de behoefte om zo’n vergadering te organiseren. Maar er was altijd wel iemand van Antwerpen bij om het NICC voor te stellen en vragen te beantwoorden.

K.B./D.P.: Uit de verslagen blijkt dat Guillaume Bijl zowel in Brussel als in Gent aanwezig was. Jij bent enkel in Gent van de partij. Waarom ging je niet mee naar Brussel?

DDV: Omdat ik niet zo’n vergaderbeest ben als Guillaume? Guillaume kende meer mensen in het Brusselse kunstenaarsmilieu en wilde graag overal bij zijn… Verder heeft misschien meegespeeld dat ik in Gent had gestudeerd en dat mijn vrouw Anne-Mie Van Kerckhoven lesgaf aan de Gentse Academie voor Schone Kunsten. In Gent kende ik meer mensen. Maar wie er meeging naar Gent en Brussel was vooral een kwestie van praktische afspraken.

K.B./D.P.: In Brussel komen meer dan twintig kunstenaars opdagen; in Gent tekenen slechts negen kunstenaars present. Blijkbaar sloeg de boodschap van het NICC in Gent minder goed aan, dat blijkt ook uit het volgende citaat uit het verslag van de Raad van Beheer van 20 april: ‘Anne-Mie Van Kerckhoven zegt dat ze bv in Gent met ons lachen, Marc Maet en Philippe Vandenberg tenminste, en dat zij als kunstenaar liever in hun atelier zitten.’

DDV: Anne-Mie had in de Gentse academie zoveel mogelijk mensen over het NICC gesproken. We zochten immers iemand die het voorzitterschap van de Gentse afdeling op zich kon nemen en we dachten daarbij aan mensen als Leo Copers, Philippe Vandenberg of Marc Maet. Ik herinner mij inderdaad dat Anne-Mie vertelde dat Marc Maet haar in haar gezicht had uitgelachen toen zij hem daarover had aangesproken.

K.B./D.P.: Heb je een idee waarop hun sceptische houding tegenover het NICC gebaseerd was?

DDV: Volgens mij dachten zij dat het NICC was opgericht opdat kunstenaars curatortje zouden kunnen spelen. Dat is wat ik mij herinner.

K.B./D.P.: Waren Maet en Vandenberg de enigen die zich sceptisch uitlieten over het NICC? Of was die scepsis algemener?

DDV: Ik denk dat Maet en Vandenberg de enigen waren, maar het probleem was dat zij een behoorlijke impact hadden op de Gentse kunstwereld. Maet en Vandenberg konden het bovendien goed met elkaar vinden… Je moet je voorstellen dat Antwerpse kunstenaars als Luc Tuymans of Guillaume Bijl op ons hadden neergekeken… Dat zou een zeer slechte zaak zijn geweest voor het NICC. Het was dus belangrijk om de negatieve houding van Maet en Vandenberg om te buigen.

K.B./D.P.: Hoe hebben jullie dat aangepakt?

DDV: Door een extra informatievergadering te organiseren in Gent. We waren vastbesloten om uit te leggen aan de Gentse kunstenaars dat het om veel meer ging dan het organiseren van tentoonstellingen en dat het NICC opkwam voor de belangen van de beeldende kunstenaars in de breedste zin van het woord. Ik herinner mij die dag nog goed. Het was einde mei 1998, het had iets heroïsch: in een stoet van drie auto’s – met Guillaume, Narcisse, Luc, Anne-Mie, Cel en ik – trokken we naar Gent, waar de bijeenkomst plaatshad in Het Gouden Hoofd in de Slachthuisstraat, het café van Johan De Smet van The Simpletones. Ik kende De Smet omdat ik met hem ooit nog aan performances had deelgenomen.

K.B./D.P.: Hoe was de sfeer tijdens die vergadering?

DDV: Zeer rumoerig! Maet stond achteraan het café en ventileerde zijn scepsis met luide stem… maar achteraf leken Philippe Vandenberg en hij toch overtuigd. Er was trouwens veel enthousiasme in het Gouden Hoofd. Op het einde hadden we echt het gevoel dat de Antwerpse en Gentse kunstenaars broeders waren en streden voor dezelfde zaak.

K.B./D.P.: Heb je een idee welke argumenten die omslag bij Maet en Vandenberg hebben bewerkstelligd?

DDV: Het feit dat wij opkwamen voor de plaats van de kunstenaar in de maatschappij. Maet is trouwens lid geworden van het NICC, al heeft hij nooit een rol van betekenis gespeeld.

K.B./D.P.: Is NICC Gent van de grond gekomen?

DDV: Neen, NICC Gent is nooit uit de startblokken geraakt. Hoe komt dat? Volgens mij waren er wel gemotiveerde mensen, maar ontbrak het aan gedrevenheid om een volwaardige organisatie op poten te zetten. Ik probeerde de Gentse kunstenaars, onder wie Maria Blondeel, aan te porren om, naar het voorbeeld van het NICC in Antwerpen, ook in Gent middelen los te weken. Maar veel mensen van NICC Gent gingen er blijkbaar van uit dat het volstond om hun wagonnetje bij NICC Antwerpen aan te haken. Eigenlijk zijn NICC Brussel, en in mindere mate NICC Limburg, de enige levensvatbare afdelingen van het NICC gebleken.

K.B./D.P.: Hoe komt het dat het in Brussel wel heeft gewerkt?

DDV: Ik denk dat ze gewoon meer gedreven waren.

K.B./D.P.: In het verslag van de eerste Brusselse bijeenkomst valt op dat de Brusselse kunstenaars enorm zwartgallig tegen de situatie van de kunstenaar in Brussel en Wallonië aankijken. Ze tonen zich tevens verbitterd over het feit dat de kunstenaars totaal niet betrokken worden bij het project Brussel Culturele Hoofdstad dat toen volop voorbereid werd. Misschien was men daardoor meer gebeten om actie te ondernemen?

DDV: Dat zou kunnen. NICC Brussel is trouwens de enige afdeling die later in een officiële vzw is uitgemond – onder de officiële naam NICC Bruxel.

K.B./D.P.: Waarom is er gekozen voor een aparte vzw?

DDV: De vzw is in de eerste plaats opgericht om toe te laten dat het Brusselse NICC geld kon ontvangen van de Vlaamse Gemeenschapscommissie in Brussel en van Brussel 2000. Financiële steun kon enkel aan Brusselse verenigingen worden toegekend. We zijn pas in de loop van 1999 te weten gekomen dat er een Brusselse vzw moest worden opgericht indien we op de kar van Brussel 2000 wilden springen. Maar je kan zeker stellen dat de opportuniteiten en financiële perspectieven in Brussel de levensvatbaarheid van NICC Brussel ten goede zijn gekomen. 

 

Gesprek met Philip Aguirre

K.B./D.P.: De bezetting van het ICC op 1 februari 1998, die tot het ontstaan van het NICC heeft geleid, vond plaats op de sluitingsdag van een ICC-tentoonstelling waar jij zelf aan deelnam. Wat voor een tentoonstelling was dat?

P.A.: Een gewone groepstentoonstelling zonder thema. Er namen vier kunstenaars aan deel: Koen Broucke, Ingrid Mostrey, Alexander Viot-Lieck en ikzelf. Ik meen dat de tentoonstelling samengesteld was door Greet Van Broeckhoven, die als wetenschappelijk medewerker verbonden was aan het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten. Het ICC ressorteerde sinds het begin van de jaren 90 onder het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten.

K.B./D.P.: Wist jij dat het om de laatste tentoonstelling van het ICC ging?

P.A.: Jazeker.

K.B./D.P.: En wist je dat er plannen waren om het ICC op de sluitingsdag te bezetten?

P.A.: Ik was daar zelfs uitstekend van op de hoogte! Hit & Run, het collectief dat de bezetting organiseerde, had mij namelijk een week voordien gevraagd om als woordvoerder van de bezettingsactie op te treden. Ze wilden dat ik hun eisen zou verwoorden tegenover de overheid en de pers. Christine Clinckx of Cel Crabeels hadden mij in dat verband gecontacteerd, maar ik kon mij onmogelijk vrijmaken op 1 februari, de dag waarop de bezetting gepland was. Ik geloof dat ik niet in het land was.

K.B./D.P.: Anders zou je hebben toegestemd?

P.A.: Vermoedelijk niet. Ik vond hun verzoek nogal bizar. Om te beginnen had ik nog nooit gehoord van Hit & Run, hoewel ik de leden wel afzonderlijk kende. Maar vooral leek het mij onmogelijk om een actieprogramma te vertolken als je de actie niet zelf hebt bedacht en van begin tot einde meegemaakt. Wat overigens niet wegneemt dat ik achter de idee van de bezetting stond.

K.B./D.P.: Waarom stond je achter de actie?

P.A.: Met het Jordaenshuis en het ICC waren twee ruimtes voor hedendaagse kunst gesloten zonder dat er een alternatief werd aangeboden – zoals jullie weten vormde dit de rechtstreekse aanleiding tot de bezetting. Je voelde dat er iets begon te gisten en dat de kunstenaars zich aangesproken voelden om ook op andere vlakken hun stem te laten horen.

K.B./D.P.: Voor zover we uit de verslagen kunnen opmaken ben jij nauwelijks betrokken bij de aanloop naar de oprichting van het NICC. Pas vier dagen voor de stichtingsvergadering – op de vergadering van 11 maart – schuif jij mee aan tafel.

P.A.: Dat klopt, maar ik heb de ontwikkelingen die aan de oprichting voorafgingen op de voet gevolgd. Toen ik nog tijdens de bezetting naar Antwerpen was teruggekeerd, ben ik verschillende keren een kijkje gaan nemen in het ICC – de bezetting heeft immers tot half februari geduurd en er waren dagelijks optredens. Ook na de bezetting bleef ik op de hoogte. Ik kende immers bijna alle kunstenaars die bij de oprichting van het NICC betrokken waren: Guillaume Bijl, Christine Clinckx, Cel Crabeels, Danny Devos, Marc Schepers, Narcisse Tordoir, Luc Tuymans, Anne-Mie Van Kerckhoven… Ze behoren bijna allemaal tot mijn kennissen- of vriendenkring. De meesten woonden zelfs in mijn buurt.

K.B./D.P.: Wie heeft jou overhaald om op 11 maart mee aan tafel te gaan zitten?

P.A.: Dat ging op een heel spontane manier. We spraken op café over wat er gaande was in de kunstenaarsgroep die de oprichting van het NICC voorbereidde en ik vermoed dat enkele kunstenaars mij op een bepaald moment hebben uitgenodigd.

K.B./D.P.: Weet je nog hoe die eerste vergadering verliep?

P.A.: Heel chaotisch, zoals wel vaker op vergaderingen van het NICC.

K.B./D.P.: Amper een week later word jij tot de eerste voorzitter van het NICC verkozen. Zo snel kan het blijkbaar gaan…

P.A.: Zoals jullie al weten van Danny Devos is daar en petit comité over vergaderd door onder anderen Luc Tuymans, Narcisse Tordoir, Guillaume Bijl en Anne-Mie Van Kerckhoven… Zij waren het er blijkbaar over eens dat ik een geschikte kandidaat was.

K.B./D.P.: En jij hebt onmiddellijk toegestemd?

P.A.: Ik heb er een paar dagen over nagedacht. Ik realiseerde mij maar al te goed dat het voorzitterschap een hoop werk met zich zou meebrengen – achteraf bleek ik dat trouwens nog te hebben onderschat.

K.B./D.P.: Wat heeft uiteindelijk de doorslag gegeven om positief te antwoorden?

P.A.: Een belangrijk element was zeker de keuze om met een team van één voorzitter en vijf ondervoorzitters te werken: Anne-Mie van Kerckhoven, Narcisse Tordoir, Luc Tuymans, Guillaume Bijl en Cel Crabeels. Wij zouden samen de bestuurstaken op ons nemen, en ik zou voorzitter zijn. Misschien heeft dat mij wel over de streep getrokken.

K.B./D.P.: Merkwaardig is dat na Hit & Run ook anderen aan jou denken als ze op zoek zijn naar iemand met een representatieve functie, iemand die als woordvoerder of als het gezicht van de vereniging kan optreden.

P.A.: Vreemd, niet? Alhoewel, in het HISK te Antwerpen, waar ik lesgaf, sprak ik geregeld het publiek toe in meerdere talen. Als voorzitter moet je dat kunnen. Wellicht zijn mijn optredens in het HISK niet onopgemerkt voorbijgegaan.

K.B./D.P.: Danny Devos stelde dat jij een neutrale positie innam. Dat zou de voornaamste reden zijn geweest om jou als voorzitter te vragen.

P.A.: Dat heeft zeker een belangrijke rol gespeeld. Het klinkt misschien negatiever dan ik bedoel, maar in het NICC waren nogal wat kliekjes: Hit & Run, de kring rond Guillaume Bijl, de mensen rond Luc Tuymans… Ik behoorde niet tot een club. Ik heb veel vrienden, onder wie de zonet genoemde kunstenaars, maar ik hoor niet bij een vriendenkliek.

K.B./D.P.: Danny vermeldde nog een ‘kwaliteit’ waar jij over zou beschikken: jij zou goede contacten hebben gehad met het Antwerpse stadsbestuur.

P.A.: Ik weet niet waar hij dat haalt. Ik heb de Antwerpse schepen van Cultuur Eric Antonis pas leren kennen toen ik namens het NICC besprekingen met hem ging voeren. Voordien kende ik Antonis zeker niet persoonlijk.

K.B./D.P.: De eerste bespreking die jij na de oprichting van het NICC met Antonis gevoerd hebt, valt volgens onze informatie op 6 april 1998: samen met Cel Crabeels en Narcisse Tordoir trek jij naar het stadhuis om met Antonis te spreken over een definitieve locatie voor het NICC. Kan je iets zeggen over de contacten met Antonis? Hoe verliep die samenwerking?

P.A.: Opperbest! Ik vond Eric Antonis een ongelooflijke schepen van Cultuur. Hij nam ons ernstig en was heel open tegenover ons. Hij deed zijn beloftes altijd gestand en heeft zich ingespannen opdat de Vlaamse Gemeenschap haar toezeggingen zou nakomen.

K.B./D.P.: Nochtans had Antonis tijdens de bezetting pogingen gedaan om de actie te recupereren. Zo stelde hij in de pers dat jullie beter zouden kiezen voor tijdelijke projecten in kansarme buurten. Dat paste in zijn beleid om onderkomen wijken met culturele initiatieven op te krikken.

P.A.: Antonis heeft ons nooit in een bepaalde richting proberen te duwen. Dat is althans mijn indruk.

K.B./D.P.: In het archief van het NICC vonden we een brief die jij vlak na die eerste bespreking met Antonis, en nog op dezelfde dag, adresseerde ‘aan Danny Devos en de leden van het NICC’. Waarom koos je ervoor een brief te schrijven? Je had in Antwerpen toch dagelijks contact met de kunstenaars?

P.A.: Ik stond op het punt om naar Senegal te vertrekken, waar ik zou deelnemen aan de Biënnale van Dakar – ik heb mij gedurende april en mei als voorzitter door ondervoorzitter Narcisse Tordoir laten vervangen. Voor mijn vertrek wilde ik nog een en ander op een rijtje zetten en het leek mij het best om dat per brief te doen.

K.B./D.P.: In de brief alludeer je op twee locaties die door de stad Antwerpen zouden zijn voorgesteld als definitieve huisvesting van het NICC: de Montevideo en het Elzenveld. Daarbij merk jij op ‘dat we ons niet mogen laten gebruiken door de politiek’. Wat bedoelde jij daarmee?

P.A.: Kennen jullie het Elzenveld? Die ruimte was helemaal in handen van de Antwerpse stadspolitiek. De Montevideomagazijnen wilde de stad door een bouwpromotor laten inrichten. Indien wij in dat complex een kantoor wilden vestigen, hadden we bij die bouwpromotor moeten lobbyen. Ik vond dat onze onafhankelijkheid in beide gevallen te zeer in het gedrang kwam. 

K.B./D.P.: Verder breng je ook een pand aan de Lijnwaadmarkt ter sprake. Blijkbaar was jij er erg voor te vinden. Je schrijft: ‘Misschien is een huis (lijnwaadmarkt), goed gelegen, contact met publiek, centrum, niet te groot… wel de beste optie, ook op lange termijn.’

P.A.: Ik vond het huis aan de Lijnwaadmarkt een veel betere locatie dan het pand waar uiteindelijk voor geopteerd is: de gewezen ruimte van de galerie Annick Ketele in de Pourbusstraat – op het Zuid, vlakbij het MuHKA en de galeries. Het pand aan de Lijnwaadmarkt was tegen de kathedraal aangebouwd. Een meer centrale ligging was niet denkbaar. Het was erg groot en absoluut niet duur. Ik geloof dat we zo’n 35.000 Belgische frank – minder dan 1000 euro! – huur moesten betalen. We hadden op de benedenverdieping een café kunnen openen waarmee we de huurprijs makkelijk hadden kunnen terugverdienen. Het pand in de Pourbusstraat had zeker voordelen, maar het was zeer duur. Ik vond dat het huis aan de Lijnwaadmarkt beter aansloot bij de missie van het NICC.

K.B./D.P.: Kan je dat uitleggen?

P.A.: Door voor de Pourbusstraat te kiezen, lever je een krachtig statement af over de positie van het NICC in de kunstwereld. Dat is het voordeel – maar het nadeel is dat de kunstwereld een getto is. Aan de Lijnwaadmarkt had het NICC zich kunnen positioneren als open kunstenaarshuis. De nadruk zou er hebben gelegen op de brede publieke gerichtheid van het NICC en op haar bekommernis met betrekking tot de plaats van de kunstenaar in de maatschappij. In die zin sloot dat huis meer aan bij mijn persoonlijke visie op het NICC. Dat houdt trouwens verband met de ambitie om in het hele land afdelingen van het NICC op te richten.

K.B./D.P.: Dat gebeurde evenwel niet met onverdeeld succes. Alleen in Brussel is een bloeiende afdeling tot stand gekomen. In Gent wilde het niet echt lukken. Heb jij daar een verklaring voor?

P.A.: Ik denk dat er in Brussel meer een kunstenaarsgemeenschap was dan in Gent.

K.B./D.P.: Het Brusselse NICC is later – in september 1999 – ook een echte vzw geworden. Aanleiding daarvoor was dat het NICC een project voor Brussel 2000 wilde indienen en dat zo’n aanvraag alleen door een vzw met vestigingsplaats in Brussel kon gebeuren. Misschien is het feit dat er in het kader van Brussel 2000 iets te rapen viel een bijkomende stimulans geweest voor het Brusselse NICC?

P.A.: Dat zou kunnen. Ik kan daar geen uitspraken over doen. Weet je, het NICC is een vereniging geweest van zelfstandigen en individualisten die toch een algemeen belang nastreven en dat is per definitie een moeilijke zaak.

Gesprek met Koen Theys

 Koen Brams/Dirk Pültau: In het jaarverslag 1998 van het NICC sta jij als eerste voorzitter van NICC Brussel vermeld. Nochtans was jij niet aanwezig op de eerste bijeenkomst van Brusselse kunstenaars waarvan wij weet hebben. Die vergadering vond plaats op 8 mei 1998 in het atelier van Franky Deconinck. Kan je vertellen hoe jij precies bij het NICC betrokken raakte?

Koen Theys: Ik ben inderdaad niet bij die samenkomst in het atelier van Franky Deconinck geweest, maar op een gegeven moment – ik vermoed nog in mei 1998 – werd ik gebeld door zowel Guillaume Bijl als Joëlle Tuerlinckx met de vraag of ik naar een vergadering van de Brusselse kunstenaars wilde komen. De bijeenkomst vond plaats thuis bij Claudia Radulescu. Ik herinner mij dat ik tijdens die vergadering nauwelijks een woord heb gezegd. Nadien kreeg ik opnieuw telefoon van Bijl en Tuerlinckx: of ik mij kandidaat wilde stellen als voorzitter van NICC Brussel.

K.B./D.P.: Na één vergadering waarop je niets gezegd had?

K.T.: Vreemd, niet? Toch is het zo gegaan. Ik had de indruk dat Bijl, Tuerlinckx en een aantal andere kunstenaars vooraf overlegd hadden over die kwestie en blijkbaar vonden zij mij de geknipte persoon. Ik heb een paar dagen nagedacht en uiteindelijk besloten om mij kandidaat te stellen… en ik werd verkozen.

K.B./D.P.: Feit is evenwel dat vooral Michel François al enige tijd actief was binnen het NICC in Antwerpen: hij was de eerste Brusselse kunstenaar die bij het NICC betrokken raakte, zetelde al twee maanden in de Raad van Beheer, trad op als spilfiguur van de Brusselse kunstenaars en organiseerde ook de bijeenkomst op 8 mei 1998. Toch wordt hij niet tot voorzitter verkozen. Heb jij daar een verklaring voor?

K.T.: Misschien was François niet zo’n vergaderfreak en wilde hij daarom geen voorzitter zijn? Ik denk vooral dat men iemand zocht die de twee landstalen beheerste en allicht had ik ook een neutraler profiel – niet dat ik mijzelf als een grijze muis zie… Laat ons zeggen dat ik aanvaardbaar was voor iedereen.

K.B./D.P.: En waarom wilde jij voorzitter worden?

K.T.: Vooral uit nieuwsgierigheid! Ik wist niet goed wat mij te wachten stond, maar ik vond het een plezierig vooruitzicht om mensen als Guillaume Bijl wat beter te leren kennen en het leek mij spannend om uit te zoeken wat het NICC voor een stad als Brussel kon betekenen. Achteraf begrijp ik waarom sommige kunstenaars liever iemand ánders voorzitter zagen worden: de voorzitter krijgt alle rompslomp te verwerken, wat de anderen toelaat zich bezig te houden met hun geliefde thema’s.

K.B./D.P.: Net als de Antwerpse voorzitter werd jij omringd door een team van meerdere ondervoorzitters: Anne Decock, Axel Claes, Christoph Fink, Bénédicte Jacobs. De secretaris is Claudia Radulescu. Hoe verliep de samenwerking?

K.T.: Aanvankelijk goed.

K.B./D.P.: Op 20 mei 1998 duik jij een eerste keer op in een vergadering van de Raad van Beheer in Antwerpen. Je was dus ook lid van de Raad van Beheer?

K.T.: Ja. Als voorzitter van NICC Brussel was het noodzakelijk dat ik het NICC op de voet volgde. Vanuit Antwerpen werd trouwens voortdurend gevraagd om verslag uit te brengen over wat er in NICC Brussel gebeurde. Ik vond dat men in Antwerpen soms overdreef op dat vlak.

K.B./D.P.: Jij had het gevoel dat het NICC in Antwerpen zich dominant opstelde tegenover Brussel?

K.T.: Laat ons zeggen dat hun houding dubbel was. Enerzijds heerste bij een aantal Antwerpse kunstenaars een grote openheid tegenover NICC Brussel en de andere afdelingen. Vooral Guillaume Bijl heeft zich enorm ingespannen om de andere afdelingen, waaronder NICC Brussel, uit de startblokken te helpen. Wat mij evenwel stoorde, was de voortdurende eis van de Raad van Beheer om verantwoording af te leggen en verslag uit te brengen over alles wat NICC Brussel ondernam. Paradoxaal genoeg gebeurde het soms dat de Antwerpse kunstenaars na afloop van de Raad van Beheer voort vergaderden in Antwerpse cafés… terwijl de kunstenaars die van elders kwamen al naar huis waren teruggekeerd. Op de volgende Raad van Beheer kwam je plots tot de vaststelling dat er punten waren behandeld waar je niets van afwist. Daarnaast had je ook kunstenaars die zich totaal niet interesseerden voor de lokale afdelingen en die vonden dat alles in Antwerpen moest gebeuren. Op een bepaald moment hebben een aantal Brusselse kunstenaars gepleit voor een roterende hoofdafdeling: een formule waarbij de hoofdzetel om de zoveel tijd zou verhuizen naar een andere stad. Ik geloof zelfs dat ik vóór dat plan heb gestemd om in te gaan tegen het centralisme van sommige Antwerpse kunstenaars.

K.B./D.P.: Is die roterende afdeling er ooit gekomen?

K.T.: Nee. Bij wijze van symbolische tegemoetkoming heeft de Raad van Beheer een paar keer vergaderd in Brussel en in Luik, maar het was niet realistisch om de hoofdzetel voor langere tijd elders onder te brengen. Het klopte ook niet om dat te doen. Het NICC is begonnen als een protest tegen het feit dat er kunstruimtes gesloten waren in Antwerpen. Het resultaat van dat protest was onder meer dat men in Antwerpen een vast kantoor kreeg. Bovendien hadden wij in Brussel niet de mensen om een organisatie als het NICC draaiende te houden: wij hadden geen figuren met het gewicht en de drive van Guillaume Bijl, Narcisse Tordoir en Luc Tuymans. Wij waren ook minder ambitieus dan het NICC in Antwerpen. Eigenlijk vond ik dat men in Antwerpen té ambitieus was.

K.B./D.P.: Kan je dat uitleggen?

K.T.: In tegenstelling tot sommige Antwerpse kunstenaars vond ik niet dat het de taak was van het NICC om tentoonstellingen te organiseren. Het leek mij beter om debatten en lezingen te organiseren rond thema’s die aansloten bij de werking van het NICC.

K.B./D.P.: Hoe zou jij de sfeer omschrijven op de vergaderingen in Brussel en Antwerpen? Als je beide nu met elkaar zou vergelijken?

K.T.: In Antwerpen verliep alles volgens strakke regels; in Brussel ging het er informeler en gezelliger aan toe. Er waren ook niet zoveel kampen in Brussel als in Antwerpen. In Antwerpen had je de kunstenaars die rond het sociaal statuut wilden werken, je had iemand als Guillaume Bijl die vond dat het NICC kansen moest bieden aan jonge kunstenaars om te exposeren en je had mensen als Luc Tuymans en Narcisse Tordoir die een internationaal tentoonstellingsprogramma wilden uitbouwen. Het ging er soms hard aan toe. Misschien was het een geluk dat er ook kunstenaars uit andere steden in de Raad van Beheer zetelden, zodat de conflicten binnen de Antwerpse kunstenaarsgroep de debatten niet te veel beheersten. Zonder de niet-Antwerpse kunstenaars was het NICC misschien al veel vroeger uiteengespat.

 

Gesprek met Hans Van Heirseele

K.B./D.P.: De eerste keer dat we jouw naam in het archief van het NICC terugvinden is op een ledenlijst van 12 mei 1998. Hoe ben jij lid geworden?

H.V.H.: Ik meen dat Sjoerd Paridaen mij voor het eerst over het NICC sprak. Sjoerd was lid van het bestuursteam van Croxhapox en gaf les aan de Academie voor Schone Kunsten in Gent, waar hij een van de ondervoorzitters van het NICC onder zijn collega’s telde, Anne-Mie Van Kerckhoven. Via haar werd Sjoerd op de hoogte gehouden van wat er in het NICC gebeurde. Ik kende Anne-Mie trouwens ook een beetje omdat we het jaar voordien met Croxhapox een tentoonstelling hadden georganiseerd waarin een schilderij van haar was opgenomen: schilderkunst – hedendaags – belgisch. 

K.B./D.P.: Op 13 mei 1998 vindt de eerste bijeenkomst plaats van Gentse kunstenaars in het kader van het NICC. Dat gebeurt ten huize van vzw Croxhapox, toen nog in Sint-Amandsberg. Hoe kwam het dat de bijeenkomst daar georganiseerd werd?

H.V.H.: Ik ben samen met Sjoerd lid geworden van het NICC en als leden van het Crox-team voelden wij ons beiden erg verwant met de experimentele filosofie van het NICC. We vonden het een logische stap om het NICC in Gent te ontvangen.

K.B./D.P.: In welke zin sloot het NICC aan bij jullie filosofie? Kan je dat uitleggen?

H.V.H.: Ik doel op het feit dat wij niet commercieel werken. Croxhapox is geen galerie. Eigenlijk zie ik Croxhapox evengoed als een initiatief dat de kunstenaars een podium geeft, net zoals het NICC. Vandaar dat Sjoerd en ik het NICC in Gent een poot aan de grond wilden geven.

K.B./D.P.: Op de eerste bijeenkomst zijn naast Guillaume Bijl en Danny Devos een negental Gentse kunstenaars aanwezig: Maria Blondeel, Thomas Claus, Leo Copers, Wim Delvoye, Paul Gees, Philip Van Isacker, Lieve Van Stappen, Koen Vercaemer en jijzelf. Sjoerd Paridaen is er evenwel niet bij. 

H.V.H.: Dat is typisch Sjoerd. Sjoerd treedt vaak op als stuwende kracht, maar hij staat niet graag in de schijnwerpers.

K.B./D.P.: Wat herinner jij je nog van die eerste vergadering?

H.V.H.: Dat er geen kat was! Je noemt negen kunstenaars, maar wij hadden veel meer volk verwacht. Guillaume Bijl en Wim Delvoye maakten daar tijdens de vergadering trouwens grapjes over – daar was alle tijd voor. Ik geloof dat we de mensen wat te laat hadden verwittigd was. Vandaar dat wij aandrongen op een nieuwe vergadering. Die vond uiteindelijk plaats in Het Gouden Hoofd, het café van Johan De Smet, de pianist van Kamagurka. Die bijeenkomst was een enorm succes!

K.B./D.P.: Volgens Danny Devos lag het initiatief voor die vergadering bij het NICC in Antwerpen. Zij hadden namelijk opgevangen dat er in Gentse kunstmiddens enige scepsis bestond met betrekking tot het NICC – met name bij figuren als Marc Maet en Philippe Vandenberg.

H.V.H.: Dat zou ook kunnen. Wellicht hebben zij het initiatief genomen en heeft Croxhapox daarop ingespeeld.

K.B./D.P.: Herinner jij je iets van de scepsis bij Gentse kunstenaars?

H.V.H.: Ik herinner mij alleszins dat Maet tijdens de meeting voortdurend cynische opmerkingen maakte en dat er zich op een gegeven moment een discussie ontspon met Luc Tuymans, die het vaakst het woord voerde namens de Antwerpse kunstenaars.

K.B./D.P.: Was Maet de enige scepticus?

H.V.H.: Ik vermoed van wel. Voor het overige was bijna iedereen enthousiast.

K.B./D.P.: Na de bijeenkomst in Het Gouden Hoofd vinden opnieuw vergaderingen plaats met een groepje van vijf à tien mensen. Uit de verslagen blijkt evenwel dat jij nog maar één keer meevergaderde: op 27 juni 1998.

H.V.H.: Dat klopt. Op die bijeenkomst ben ik uit NICC Gent gestapt.

K.B./D.P.: Waarom?

H.V.H.: Ik had een slecht gevoel tijdens die laatste vergadering. Het leek dat sommige mensen alleen in het NICC geïnteresseerd waren omdat er geld zou vrijkomen. Ze wilden snel op de boot springen. Volgens mij waren de middelen van het NICC nochtans bestemd om het algemeen belang van de kunstenaars te dienen… Ik ben nog op diezelfde vergadering opgestaan met de boodschap dat ik mij van NICC Gent distantieerde.

K.B./D.P.: Hoe reageerden de andere kunstenaars?

H.V.H.: Ik weet dat niet meer. Ik herinner mij dat er zich een discussie ontspon en dat ik op het einde mijn besluit meedeelde om op te stappen. Daarna heb ik amper nog iets vernomen van NICC Gent.

K.B./D.P.: Heb je daarna nog contact gezocht met het NICC?

H.V.H.: Nee. Maar achteraf heb ik gedacht dat het NICC Gent een gemiste kans is geweest.

 

Gesprek met Paul Gees

Koen Brams/Dirk Pültau: Het eerste spoor dat wij vonden van jouw betrokkenheid bij het NICC is een ledenlijst van 12 mei 1998. Hoe ben je met het NICC in contact gekomen?

Paul Gees: Ik geloof dat ik tijdens de bezetting in het ICC ben geweest. Ik vind het zelf een beetje gek nu ik dat bedenk… maar ik ben daar echt geweest. Hoe ik op de ledenlijst ben terechtgekomen, weet ik evenwel niet meer.

K.B./D.P.: Op 13 mei 1998 vindt een eerste bijeenkomst plaats ten huize van vzw Croxhapox in Sint-Amandsberg. Vervolgens wordt er op 29 mei 1998 vergaderd in het Gentse café Het Gouden Hoofd dat werd uitgebaat door Johan Desmet.

P.G.: Ik geloof niet dat ik daar ben geweest.

K.B./D.P.: Van de eerste vergadering van 13 mei beschikken we nochtans over een aanwezigheidslijst waarop jouw naam vermeld staat: naast jijzelf nemen ook Maria Blondeel, Thomas Claus, Leo Copers, Wim Delvoye, Hans Van Heirseele, Philip Van Isacker, Lieve Van Stappen en Koen Vercaemer aan de vergadering deel.

P.G.: Is dat echt zo? Ik herinner mij daar niets van. Ook die bijeenkomst in Het Gouden Hoofd zegt mij niets. Wat ik mij meen te herinneren is dat ik Lieve Van Stappen en Lieve D’Hondt ontmoette op de Raad van Beheer in Antwerpen en dat wij gedrieën hebben besloten om een Gentse afdeling op te richten. In elk geval weet ik dat er vanaf een bepaald moment op regelmatige tijdstippen is vergaderd door een kleine groep die bestond uit de mensen die jullie noemen. Later kwam Wouter Cox er nog bij.

K.B./D.P.: Waarom wilde jij betrokken zijn bij het NICC?

P.G.: Om andere kunstenaars te ontmoeten en omdat ik besefte dat het NICC ook wel een zinvol initiatief kon worden.

K.B./D.P.: In het jaarverslag 1998 van het NICC word jij vermeld als voorzitter van NICC Gent.

P.G.: Dat klopt.

K.B./D.P.: Hoe is dat gegaan?

P.G.: Ik was toen de oudste van de kleine groep kunstenaars. Het sprak een beetje vanzelf dat ik de taak van voorzitter op mij kon nemen. Ik weet niet meer of ik mij kandidaat heb gesteld dan wel of het mij gevraagd is. Allicht kwam het van beide kanten.

K.B./D.P.: Waarover gingen de vergaderingen in Gent? Wat wilden jullie eigenlijk doen?

P.G.: We hadden het aanvankelijk over de zoektocht naar een ruimte – de vergaderingen vonden immers plaats bij mij thuis of in het atelier van Cox en dat was verre van ideaal. Daarnaast discussieerden we over de publieksactiviteiten die we in het kader van NICC Gent zouden kunnen opzetten. Dat liep niet altijd even vlot omdat de verstandhouding tussen Lieve Van Stappen en de rest van de groep niet zo best zat. Lieve is eerder extravert en bitsig en de andere onder ons waren veeleer zachtmoedige en nuancerende types. Ik meen mij te herinneren dat wij over de aanpak en de prioriteiten niet altijd tot een vergelijk kwamen.

K.B./D.P.: Kan je een voorbeeld geven van een publieke activiteit die jullie wilden organiseren?

P.G.: Zelfs dat vind ik moeilijk om te reconstrueren. Er kwam immers geen schot in de zaak. Ik herinner mij dat NICC Antwerpen op een bepaald moment tweehonderdduizend frank stortte zodat wij middelen hadden om activiteiten te organiseren… maar omdat daar weinig van in huis kwam, hebben we dat bedrag na verloop van tijd integraal teruggestort.

K.B./D.P.: In het archief van het NICC vonden wij een verslag terug van de Raad van Beheer van 19 december 1998 waarin jij het volgende zegt: ‘De dienst Kunsten van de stad Gent heeft het NICC voorgesteld mee te werken aan een project ter gelegenheid van de opening van het SMAK, waaraan allerlei Gentse organisaties voor beeldende kunst zullen deelnemen. Het NICC Gent kan hiervoor een subsidie bij de stad Gent aanvragen maar de vraag blijft of er in principe inhoudelijke en ook financiële steun mogelijk is vanuit Antwerpen.’ Vervolgens merkt Philip Aguirre op: ‘Er is al beslist dat elke federatie een startgeld krijgt, streefdoel 200.000 frank, maar dan moet het NICC Gent eerst worden opgericht.’

P.G.: Dat bedrag van 200.000 frank zal bedoeld zijn geweest voor een event naar aanleiding van de opening van het SMAK, maar we zijn vast nooit verder geraakt dan een vaag plan.

K.B./D.P.: De Brusselse afdeling van het NICC heeft in 1999 een vzw opgericht om geld te kunnen ontvangen van de VGC en van Brussel 2000. Eigenlijk spoort Aguirre jullie in bovenstaand citaat aan om hetzelfde te doen… Maar allicht is er nooit een vzw opgericht?

P.G.: Nee. Zoals jullie allicht begrepen hebben, is NICC Gent nooit van de grond gekomen.

K.B./D.P.: Heb je daar een verklaring voor?

P.G.: Ik denk dat er in Gent een volwaardige afdeling het licht had kunnen zien indien er enkele meer krachtige figuren zouden zijn opgestaan, zoals in Antwerpen gebeurd is. Ik zei het al: wij waren te zachtmoedig en wellicht ook te bescheiden. Veel mensen die eerder met Gent verbonden waren – zoals Leo Copers en Patrick Van Caeckenbergh – waren wellicht eerder geneigd zich voor wat het NICC betrof op Antwerpen te richten.

K.B./D.P.: Als je met kunstenaars uit Antwerpen over het NICC spreekt, dan blijken ze elkaar te kennen en te frequenteren… misschien is het verschil dat er in Gent in tegenstelling tot Antwerpen geen echte kunstenaarsscene bestaat?

P.G.: Jullie zouden wel eens gelijk kunnen hebben. Er zijn veel factoren die daar een rol in spelen: in Antwerpen had je rond het Zuid een kunstbuurt met cafés waar kunstenaars elkaar ontmoeten; in Gent had je alleen het SMAK – Croxhapox had toen nog niet de uitstraling die het vandaag heeft. Om deze en andere redenen is er in Gent niet echt een kunstenaarsscene zoals je die in Antwerpen of in Brussel hebt en dat heeft zeker ook een rol gespeeld.


More info on the Web


1730